Wandafwerkingen, Buitenpleisterwerk

Basiskennis bouwkunde 

Omschrijving

In het buitenland zijn gepleisterde gevels al sinds lange tijd een normaal en vertrouwd verschijnsel. De problemen die zich daarbij voor kunnen doen trouwens ook. Vandaar dat het wellicht zo lang heeft geduurd voordat gevelisolatiesystemen in Nederland van de grond kwamen. Maar met veel ontwikkelde hulpstukken voor de lastige aansluitingen en gedegen onderzoek zijn hier nu ook kwalitief hoogwaardig gepleisterde gevels uit te voeren.

Onder pleisterwerk voor buitenwanden, geschikt voor toepassing in de buitenlucht, wordt verstaan een naadloze afwerking bestaande uit één of meerdere lagen van stukadoorswerk.

Bij een thermisch isolerende wandafwerking (gevelisolatie) van stukadoorswerk vormt het pleisterwerk de in het zicht komende afwerking van een gevelisolatiesysteem om buitenwanden aan de buitenzijde thermisch te isoleren. Het aanbrengen van pleisterwerk geschiedt met de hand of door middel van spuiten.

Kenmerken

  • Pleisterwerk direct op de wand;
  • Pleisterwand op een gevelisolatiesysteem.

Referentienummers


Samenstelling

Systeemopbouw van buitenpleisterwerk

Naar toepassingssysteem kan pleisterwerk dat geschikt is voor buitentoepassing, onderscheiden worden in:

  • Pleisterwerk dat direct op de buitenwand is aangebracht;
  • Thermisch isolerende buitenwandafwerking in een gevelisolatiesysteem waarbij het pleisterwerk op een tegen de buitenwand bevestigde thermische isolatielaag is aangebracht.

Pleisterwerk kan naar soort ingedeeld worden in:

  • Hechtpleisters voor het verkrijgen van een goede hechting op de ondergrond;
  • Stucadoormortel voor het uitvlakken van de ondergrond, het zogenaamde berapen;
  • Sierpleisters voor het rechtstreeks of op een uitgevlakte ondergrond aanbrengen van een decoratieve sier- of structuurpleisterwerk. Naar toegepast bindmiddel zijn sierpleisters te onderscheiden in:
    • mineraalgebonden sierpleisters;
    • kunstharsgebonden sierpleisters.
  • Isolerende pleisters ter verbetering van de thermische isolatie van een buitenwand.

Elementopbouw, materiaal van buitenpleisterwerk

Pleisterwerk direct aangebracht

Kunstharsgebonden sierpleisters zijn in de regel direct aangebracht op een harde, gladde ondergrond van beton of plaatmateriaal .De kunstharsgebonden sierpleisters bestaan uit een mengsel van natuursteenkorrels in diverse korrelgrootte waaraan als bindmiddel een kunstharsdispersie is toegevoegd. Als basis voor de kunsthars hiervan kan gebruik gemaakt zijn van:

  • Polyvinylacetaat;
  • Polyvinylpropionaat;
  • Polyurethaan;
  • Polyacrylaat;
  • Epoxyhars;
  • Polyesterhars.

Het vulstofgehalte bedraagt bij kunstharsgebonden sierpleisters in de regel ca. 80%.

Epoxyharsen en polyesterharsen worden hoofdzakelijk toegepast bij sierpleisters waarbij het vulmiddel in een bekledingslaag van kunsthars wordt gedrukt, het zg. troffelwerk.

Mineraalgebonden sierpleisters zijn meestal op een harde, gladde ondergrond aangebracht met behulp van een hechtpleister. De mineraalgebonden sierpleisters zijn samengesteld uit een mortel van witte cement, kalk, natuursteenkorrels en andere vulstoffen, waaraan eventueel nog pigmenten en/of dichtingsmiddelen zijn toegevoegd.

Isolerende pleisters

Door toevoeging van isolerende stoffen als aerogel, perliet,  vermiculiet of silicaparticulaat is de warmteweerstand van de pleisterlaag te verhogen.

Gevelisolatiesystemen

Bij pleisterwerk op een thermische isolatielaag aangebracht wordt ter versteviging van het oppervlak en het opnemen van de spanningen in het pleisterwerk gebruik gemaakt van:

  • Glasweefsel;
  • Wapeningsgaas van verzinkt staal;
  • Steengaas, vervaardigd met gaas van gewoon staal of van roestvast staal.

Verstevigingen met gaas zijn in de regel eerst voorzien van een zogenaamde vertinlaag voordat de sierpleister is aangebracht. Een vertinlaag dient voor een betere hechting van de sierpleister. De samenstelling van een vertinlaag is gelijk aan die van een raaplaag. Zowel aan raap- als vertinlaag kunnen kunstharsdispersies zijn toegevoegd ter verbetering van de hechting en de sterkte van het pleisterwerk.

Thermische gevelisolatie met pleisterwerk kan worden onderscheiden in:

  • Pleisterwerk op platen van kunststofschuim;
  • Pleisterwerk op platen van schuimglas en minerale wol;
  • Prefab stucvormen op platen van kunststofschuim.

Pleisterwerk op kunststofschuim

De thermische isolatielaag, meestal van geëxpandeerde PS-schuimplaten (polystyreen), ook wel van PIR (poly-isocyanaat) of PF (fenolformaldehyde, ook wel Resol genoemd) of PUR (polyurethaan), is met een hechtpleister tegen de buitenwand bevestigd, zonodig ook met schroef- op spijkerpluggen.

De isolatieplaten sluiten mogelijk met messing en groef in elkaar en worden bij voorkeur in een halfsteensverband geplaatst. Om voldoende warmteweerstand te behalen zijn diktes van 20 cm of meer geen uitzondering.

Tegen de platen is een tweede laag hechtmortel aangebracht waarin direct na het aanbrengen een glasweefsel is gedrukt. Op kwetsbare punten of op plaatsen waar stootbelastingen kunnen worden verwacht, kan een extra zware kwaliteit glasweefsel worden toegepast (pantserweefsel). De na het aanbrengen van het glasweefsel uitgevlakte tweede laag hechtmortel vormt de ondergrond voor de sierpleister. Voor deze afwerking wordt voornamelijk gebruik gemaakt van kunstharsgebonden sierpleisters.

Pleisterwerk op schuimglas en minerale wol

Platen van schuimglas en minerale wol van een harde persing zijn als thermische isolatielaag op vergelijkbare wijze toepasbaar als de platen van kunststofschuim.

Thermische gevelisolatie met gebruikmaking van minerale wol wordt ook toegepast in combinatie met steengaas. Bij dit systeem zijn de minerale wolplaten met spijkerpluggen in halfsteensverband tegen de gevel aangebracht. Over de platen is vervolgens een steengaas gespannen, dat eveneens met spijkerpluggen is vastgezet. Op een steengaas is een afwerking aangebracht bestaande uit een vertinlaag waarop een sierpleister is aangebracht of uit een vertinlaag die door berapen extra is uitgevlakt en waarna vervolgens een sierpleister is opgebracht.

Prefab stucvormen op kunststofschuim

Een geïsoleerde gevel kan ook met prefab stucvormen worden afgewerkt. Hierin zijn vele vormen,  patronen en texturen mogelijk.

Toebehoren van buitenpleisterwerk

Schroef- en spijkerpluggen voor de bevestiging van de isolatie bij thermische gevelisolatie en het vastzetten van wapeningsgaas.

Hulpstukken van buitenpleisterwerk

Diverse aansluit- en dilatatieprofielen en profielen ter versterking van de randen van openingen in de gevelafwerking.

Bij voorkeur profielen toepassen van roestvast staal, omdat verzinkt staal bij eventuele beschadigingen van de zinklaag schade kan veroorzaken door roestvorming.

Voor alle thermisch isolerende buitenwandafwerkingen geldt dat het aan te bevelen is om op kwetsbare punten, zoals hoekaansluitingen van kozijnen, naast de gewone wapening van het pleisterwerk, extra verstevigingen op te nemen in de vorm van stukken glasweefsel of gaas.

Opbouwventilatieroosters voor het handhaven van de ventilatie in de kruipruimte bij de toepassing van een gevelisolatiesysteem bij bestaande woningen, zie Ontwerpdetails.

Voorstrijk- of spuitmiddelen ter behandeling van sterk zuigende ondergronden, zie Verwerking.


Vorm en afmeting

Vorm van buitenpleisterwerk

Gevelisolatiesystemen met pleisterwerk vormen een naadloos aaneengesloten oppervlak, die zowel op rechte als op gekromde vlakken kunnen zijn aangebracht. Met de eerder genoemde prefab stucvormen waarmee een gevel kan worden afgewerkt zijn vele vormen en structuren mogelijk.

Afmetingen van buitenpleisterwerk

Aan de afmetingen van het oppervlak van gepleisterde buitenwanden is geen maximum gebonden, zodat de begrenzingen bepaald worden door de buitenwand waarop de afwerking wordt aangebracht. Eventuele onderbrekingen ten behoeve van dilataties worden bepaald door de plaats van voor de gevelconstructie noodzakelijke dilatatievoegen.

Gewicht van buitenpleisterwerk

In NEN-EN 1995-1-2 wordt voor pleisterwerk de volgende massa per volume-eenheid de volgende massa aangehouden:

  • Kalkpleister: 1.600 kg/m3;
  • Cementpleister: 1.900 kg/m3.

Oppervlaktestructuur van buitenpleisterwerk

Pleisters worden aangebracht volgens een van tevoren bepaalde structuur. Deze structuur kan variëren van glad tot zeer ruw. Hiervoor worden diverse benamingen gebruikt:

  • Krabwerk: bij deze methode wordt de specie met de hand of door middel van een spuit op de gevel aangebracht en vervolgens met een stalen spaan afgepleisterd. Na voldoende droging wordt het oppervlak uitgebracht met een krabstaal of een krabborstel;
  • Spatwerk: na ongeveer 24 uur kan spatwerk op een dichtgeschuurde raaplaag aangebracht worden met daarvoor geschikte spuitapparatuur. Om een gelijkmatige structuur te verkrijgen wordt spatwerk in meerdere lagen opgebracht;
  • Schorseffect: hierbij wordt de specie met een stalen spaan opgebracht en met een houten of kunststof schuurbord gestructureerd. Afhankelijk van de schuurbeweging ontstaat er een rechte of gedraaide structuur;
  • Waswerk: voor he verkrijgen van waswerk wordt 12 tot 24 uur na het aanbrengen van de raaplaag de sierpleister opgebracht. Na voldoende opstijving wordt voorzichtig met een zachte borstel en water het oppervlak uitgewassen. Vervolgens wordt het oppervlak na enige dagen behandeld met verdund zoutzuur (5 á 10%) en nagespoeld met ruim water;
  • Groefwerk: deze methode is gelijk aan krabwerk, waarbij grotere inkepingen worden gemaakt;
  • Schuurwerk: het met een schuurbord afwerken van de pleisterlaag. Bij eenvoudig werk wordt wel volstaan met het op deze wijze afwerking van de raaplaag.

Kleur van buitenpleisterwerk

De kleur van pleisterwerk is veelal wit of grijs. Door toevoeging van pigmenten kan echter vrijwel elke kleur verkregen worden. Bij sierpleisters met grove vulstoffen kunnen deze mede bepalend zijn voor de kleur van het pleisterwerk.


Prestaties

Mechanische eigenschappen van buitenpleisterwerk

Slagvastheid

De slagvastheid van pleisterwerk met een thermische isolatielaag als ondergrond is met behulp van een zogenaamde kogelproef onderzocht (kogelgewicht ca. 1.040 gram, valhoogte 1 meter). Hierbij is gebleken dat als gevolg van een zacht, soms verende ondergrond van de verschillende pleisterlagen en de elasticiteit van de pleisterlaag zelf, de maximale (tijdelijke) indrukking in de meeste gevallen niet gelijk is aan de blijvende indrukking. Zowel de kunsthars gebonden pleisters als de mineraal gebonden pleisters vertonen een opvallend herstellingsvermogen, waardoor de blijvende vervorming aanzienlijk geringer is dan de maximale. Uit de proefresultaten werden verder de volgende conclusies getrokken:

  • De stijfheid van de ondergrond heeft nauwelijks invloed op de blijvende vervorming (wel op de tijdelijke vervorming);
  • Kunsthars gebonden pleisters geven in combinatie met een zware wapening een duidelijk geringere vervorming dan de normale wapening;
  • Bij systemen met een metaalgaaswapening blijken relatief grotere vervormingen op te treden;
  • De verbetering door een zwaardere wapening is groter naarmate de ondergrond relatief slapper is;
  • De blijvende vervorming van diverse mineraalgebonden pleisters verschilt onderling nauwelijks;
  • De blijvende indrukking van kunsthars gebonden pleisters wordt in sterke mate bepaald door de elasticiteit van de pleister, in combinatie met de gebruikte wapening.
Ponsweerstand

Aan de resultaten van beproeving op ponsweerstand van pleisterwerk op thermische isolatielagen met behulp van een zogenaamd Perfotest-apparaat werden de volgende conclusies verbonden:

  • Een grotere stijfheid van de ondergrond blijkt geen effect te hebben op de ponsweerstand;
  • Bij mineraalgebonden pleisters geeft de toepassing van een zware wapening (pantserwapening) enige verbetering;
  • Bij toepassing van kunstharsgebonden pleisters leidt het aanbrengen van een pantserwapening tot aanzienlijke verbetering;
  • Bij mineraalgebonden pleisters treedt naast een blijvende vervorming ook vergruizing op; kunstharsgebonden pleisters vertonen dit verschijnsel niet. Bij minder elastische kunststofpleisters treedt echter wel het effect op dat een indrukking ontstaat die een grotere diameter heeft dan het gebruikte stempel van het beproevingstoestel;
  • De weerstand tegen doorponsen is bij dunnere kunstharsgebonden pleisters minstens even goed als bij dikke mineraalgebonden pleisters;
  • Een elastische pleister, in combinatie met een zware wapening, blijkt de grootste doorponsbelastingen te hebben.

Beproevingen ten aanzien van de weerstand tegen stoten van pleisterwerk dat direct op de ondergrond is aangebracht geven de volgende conclusie: bij de weerstand tegen beschadiging door stoten speelt, behalve de samenstelling en de dikte van de pleisterlaag, ook de ondergrond een grote rol. Verder wordt voor de gehanteerde beproevingsmethode aangegeven welke eisen gesteld kunnen worden aan de maximale indrukdiepte.

Hechting

Voor pleisterwerk dat direct op de buitenwand is aangebracht geldt dat de mate van hechting daartegen wordt bepaald oor:

  • de schuifkracht die de hechting kan opnemen;
  • de mate waarin de afwerklaag de vormveranderingen kan volgen;
  • de treksterkte van de afwerking loodrecht op het hechtvlak.

Tussen de maximale schuifkracht en de treksterkte van de afwerklaag blijkt een verband te bestaan. Zo is door proeven vastgesteld dat de maximale schuifkracht ongeveer gelijk is aan 3x de treksterkte. Wanneer de maximale schuifkracht minder is dan 0,5 N/mm2, blijkt dat er zich in de praktijk nagenoeg geen problemen voordoen.

Verder is uit proeven onder andere is gebleken dat:

  • de hechting tussen hechtlaag en raaplaag in veel gevallen minder goed is dan die tussen hechtlaag en beton;
  • de gevonden hechtsterkte van pleisterwerk op grindbeton een relatief grote spreiding vertoont;
  • bij gasbeton en houtwolcementplaten de hechting bepaald wordt door de sterkte van de ondergrond;
  • de treksterkte van pleisters met kunsthars duidelijk hoger is dan die van traditionele mineraalgebonden pleisters.

Indien er dus een sterkere aanhechting wordt verlangd kan deze worden verkregen door toevoeging van kunststofdispersie of door het gebruik van een voorstrijkmiddel.

Wanneer zich bij de aanhechting van pleisterwerk op een ondergrond problemen voordoen, kan kunnen deze worden veroorzaakt door:

  • verschil in lengteverandering tussen ondergrond en pleisterlaag;
  • ongunstige omstandigheden tijdens de verwerking.

Proeven naar de treksterkte onder droge en natte condities, bij verschillende soorten pleisters aangebracht op thermisch isolatiematerialen leverden de volgende resultaten op:

Soort pleister

Ondergrond

Treksterkte, droog

Treksterkte, nat*

Kunstharsgebonden

PS

0,10-0,17 N/mm2

0,03-0,14 N/mm2

Mineraalgebonden

PS

0,02-0,04 N/mm2

0,02-0,03 N/mm2

Mineraalgebonden

minerale wol

0,01 N/mm2

0,01 N/mm2

 

* natte conditie: proefstukken werden getest 2 uur nadat deze 48 uur in water waren bewaard

Krasvastheid

Over de oppervlaktehardheid tenslotte de volgende opmerkingen:

  • De krasvastheid, of de weerstand van pleisterwerk tegen beschadiging van scherpe voorwerpen, is in veel gevallen sterk afhankelijk van de samenstelling van de afwerklaag;
  • De ondergrond heeft slecht een geringe invloed op krasvastheid.

Verder wordt in het rapport aangegeven welke eisen gesteld kunnen worden aan de maximale scheurwijdte bij de gevolgde beproevingsmethode.

Vuur, explosie en buitenpleisterwerk

Brandvoortplanting, rookontwikkeling

Voor wat betreft de bijdrage tot brandvoortplanting en rookontwikkeling van kunststof toegepast in buitenwanden, verdient het aanbeveling deze materialen alleen daar toe te passen waar de bereikbaarheid door brand gering of uitgesloten is. In plaats van kunststoffen kan gebruik gemaakt worden van minerale wol of schuimglas.

Brandwerendheid

Pleisterwerk kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan de brandwerendheid van constructies. Speciale brandwerende (spuit)pleisters kunnen de constructie tot 120 minuten brandwerend beschermen. De laagdikte is afhankelijk van de gewenste brandwerendheid en de profielfactor. De profielfactor (bij stalen constructies) wordt bepaald door het aan brand blootgestelde oppervlak en het gewicht van de profielen. De diktes lopen uiteen van minimaal 10 mm (30 min. WBDBO) tot ruim 50 mm (120 WBDBO).

Gedrag bij brand

De grote uitzettingscoëfficiënten van kunststoffen hebben tot gevolg dat reeds bij een relatief geringe temperatuurstijging grote vormveranderingen optreden. Dit kan bij thermische gevelafwerkingen leiden tot een ongewenst snelle destructie van het pleisterwerk in geval van brand, waardoor blus- en reddingswerkzaamheden belemmerd kunnen worden.

Voor gebouwen waarin veel mensen verblijven is het dan ook aan te bevelen hiermee rekening te houden. Ook het relatief lage verwekingspunt van kunststof is een punt van overweging als het om schadebeperking gaat.

Verder kunnen bij de verbranding van kunststoffen schadelijke gassen of agressieve stoffen vrijkomen.

Gassen, vloeistoffen, vaste stoffen en buitenpleisterwerk

Waterdichtheid, vochtopname

De afwerking van een buitenwand behoeft niet volledig waterdicht te zijn, onder voorwaarde dat de hoeveelheid van eventueel binnengedrongen vocht zo gering is dat het geen schade veroorzaakt. Bovendien moet dit vocht tijdens droge periode weer kunnen verdampen. De waterabsorptiecoëfficiënt moet worden berekend volgens NPR 2877.

Om bij thermische gevelisolatie aan bepaalde eisen te kunnen voldoen behoeven geen bijzondere eisen te worden gesteld aan het isolatiemateriaal, met uitzondering van PS-schuim. Zowel platen van geëxpandeerd als van geëxtrudeerd schuim dienen bepaalde volumieke massa te bezitten.

Veranderingen

Ten gevolge van droging kan bij een cementgebonden pleister een drogingskrimp optreden van 0,3-0,7 ‰.

Thermische eigenschappen

Geleiding

Bij het bepalen van warmteweerstanden van wanden kan pleisterwerk worden meegerekend.

Warmtegeleidingscoëfficiënt λ in W/(m∙K) van:

  • Cementpleister (1.900 kg/m3): 0,93;
  • Kalkpleister (1.600 kg/m3): 0,70.

Door toevoeging van isolerende stoffen als perliet,  vermiculiet of silicaparticulaat is de warmteweerstand van de pleisterlaag te verhogen.

Hieronder volgen de warmtegeleidingscoëfficiënten van de meest gebruikelijke isolatiematerialen die bij gevelisolatiesystemen worden gebruikt:

Isolatiemateriaal

Warmtegeleidingscoëfficiënt λ in W/(m∙K)

PS (geëxpandeerd)

0,035

PS (geëxtrudeerd)

0,027

PIR (gecacheerd)

0,023

PUR (gecacheerd)

0,023

Minerale wol

0,041

Schuimglas

0,05-0,06

 

Optische eigenschappen van buitenpleisterwerk

Kleurechtheid

Mineraal gebonden pleisters vertonen op de lange duur neiging tot vergelen.

Reflectievermogen

Het reflectievermogen van pleisterwerk wordt, behalve door de kleur, ook in sterke mate bepaald door de gebruikte toeslagstoffen. Vooral lichtgekleurde natuursteenkorrels kunnen het reflectievermogen sterk doen toenemen.

Akoestische eigenschappen van buitenpleisterwerk

Luchtgeluidisolatie

Bij het vaststellen van de massa van een wand voor het bepalen van de luchtgeluidisolatie kan het pleisterwerk meegerekend worden. Om te kunnen voldoen aan de eisen gesteld in NEN 1070 kan gebruik worden gemaakt van de NPR 5070. Bij een zorgvuldige uitvoering van de daarin aanbevolen constructieve oplossingen mag verwacht worden dat de minimale isolatie-index volgens NEN 1070 kan worden gehaald

Geluidsabsorptie

In het algemeen kan gesteld worden dat glad afgestreken pleisters een veel geringere geluidsabsorptie bezitten dan gespoten pleisters. De geluidsabsorptiecoëfficiënt α voor glad pleisterwerk varieert voor de verschillende frequenties (250 Hz – 2000 Hz) tussen 0,02 en 0,03. Bij gespoten pleisters liggen deze waarden tussen 0,10 en 0,60.


Toepassing

Functionele bruikbaarheid van buitenpleisterwerk

Pleisterwerk vormt een naadloze decoratieve afwerking. Pleisterwerk in combinatie met een gevelisolatiesysteem bepaalt tevens voor een belangrijk deel de warmteweerstand van de buitenwandconstructie.

Gevelisolatiesystemen worden in de woningbouw en de utiliteitsbouw toegepast. De toepassing voor woningen is tot op heden in Nederland minder gebruikelijk dan in de meest buurlanden. Er zijn echter verschuivingen waar te nemen door de mogelijkheden die thermische gevelbekleding biedt. Zo blijken gevelisolatiesystemen vaak zeer geschikt doorat naast een isolatieverbetering van doorgaans massieve muren, tevens gebreken aan de gevel hersteld kunnen worden. Toch is ook in de nieuwbouw een toename waar te nemen in de toepassing van gevelisolatiesystemen. Deze methode maakt namelijk in een aantal gevallen het bouwen met snelle en daarom kostenbesparende systemen mogelijk. Een nadeel van gevelisolatiesystemen is een groter risico van beschadiging door mechanische krachten. Hiertegenover staat echter een eenvoudige mogelijkheid tot herstel.

Economische bruikbaarheid van buitenpleisterwerk

Het mechanisch stukadoren is in veel gevallen goedkoper dan traditioneel met de hand stukadoren.

Thermische gevelisolatie levert in het algemeen een energiebesparing op, waardoor de kosten hiervoor ruim binnen de economische levensduur van een gebouw terugverdiend kunnen worden. De werkelijke terugverdientijd wordt in belangrijke mate beïnvloed door:

  • investeringskosten;
  • exploitatiekosten;
  • de werkelijke optredende temperatuurverschillen;
  • energiekosten.

In al deze elementen zitten onzekere factoren. Het is echter aannemelijk, dat vooral de energieprijs de meest onzekere is. Het vaststellen van een economische isolatiedikte kan dan ook alleen maar aan de hand van prognoses.

Huidige gebruikelijke isolatiedikten voor gevelisolatiesystemen kunnen wel oplopen tot 20 cm om een hogere Rc-waarde te bereiken.

Voorschriften voor buitenpleisterwerk

Voor wat betreft de samenstelling van species kan de UAV 2012 van toepassing worden verklaard.

'Heb ik een vergunning nodig voor het stukadoren van een bakstenen buitengevel?'

Ontwerpdetails voor buitenpleisterwerk

Pleisterwerk dat direct tegen de buitenwand wordt aangebracht vormt een vlakke naadloze afwerking waarin bij uitwendige, kwetsbare hoeken metalen beschermprofielen kunnen worden opgenomen.

Aansluitingen tegen andere bouwdelen worden glad afgewerkt en vragen in de regel geen speciale voorzieningen. Bij grote vlakken wordt pleisterwerk alleen gedilateerd op die plaatsen waar dilataties ten behoeve van de constructie zijn aangebracht. Een dergelijke dilatatie kan worden verkregen door het pleisterwerk aan beide zijden van de dilatatievoeg af te strijken tegen daarvoor aangebrachte dilatatieprofielen. Wordt de naad tussen het pleisterwerk gevuld met kit, dan moet eerst gecontroleerd worden of de kit geschikt is voor de combinatie met pleisterwerk (het is beter om helemaal geen kit te gebruiken).

Voor het aanbrengen van thermische gevelisolatie wordt in de regel gebruik gemaakt van roestvast stalen profielen voor de onder- en zijaansluitingen. Deze profielen worden met behulp van pluggenen schroeven bevestigd.

Aansluitingen tegen de bovendorpel en de stijlen leveren meestal geen problemen op. Wel dient bij toepassing van vrijdragend pleisterwerk er voor te worden gezorgd dat er een elastische overgang is tussen het vrijdragende deel en de constructie.

De detaillering van de aansluitingen ter plaatse van de onderdorpel vraagt in enkele gevallen extra aandacht. Bij nieuwbouw kan de oplossing gevonden worden in het afstemmen van het kozijn op de mogelijkheden die in de handel gebrachte metalen of kunststof waterslagen met kopschotjes bieden. Ook wordt er wel gebruik gemaakt van extra lange keramische raamdorpelstenen.

Als de bestaande dakrand of gootconstructie onvoldoende aansluitmogelijkheden biedt, dan is dat met speciaal vervaardigde aansluitstukken op te lossen.

Als de thermische gevelisolatie op of onder het maaiveld moet eindigen, dan is een oplossing die in de praktijk voldoet om vanaf ca. 30 cm boven maaiveld tot de onderzijde van de bekleding een vorstvrij isolatiemateriaal toe te passen met een grotere drukvastheid dan de normale isolatie. Om verder het pleisterwerk te beschermen tegen vocht moet deze isolatie worden afgewerkt met bitumen dat ook ca. 30 cm boven het maaiveld doorgezet moet worden.

Op plaatsen waar grotere stootbelastingen verwacht worden, wordt bij gevelisolatiesystemen met glasweefselwapening het gewone glasweefsel vervangen door een of twee lagen zwaarder glasweefsel. Deze zware glasweefsels worden ook toegepast ter versterking van het pleisterwerk op hoeken van kozijnen; niet alleen bij systemen met glasweefselwapening, maar ook bij systemen met metaalgaas als wapening.

Voor renovatiedoeleinden zijn speciale opbouwventilatieroosters in de handel gebracht die handhaving van de ventilatie mogelijk maken.

Bestekteksten voor buitenpleisterwerk

Leveranciers van complete gevelisolatiesysteem leveren vaak Stabu bestekteksten aan waarin alle componenten van hun systeem vermeld worden.


Verwerking en montage

Transport van buitenpleisterwerk

Pleisters worden rechtstreeks door de fabrikant of leverancier op het werk aangevoerd:

  • in droge toestand, verpakt in zakken van papier of kunststof;
  • in silo’s, klaar voor verwerking;
  • in kunststof emmers, eveneens klaar voor verwerking.

Opslag van buitenpleisterwerk

De pleisters die in zakken zijn aangevoerd dienen in een tochtvrije en waterdichte ruimte te worden opgeslagen. Zodra bij de materialen kluitvorming optreedt, moeten ze als onbruikbaar worden beschouwd. Afhankelijk van het type pleister kan het materiaal 2 tot 6 maanden bewaard worden.

Voorbereiding van buitenpleisterwerk

Alle wanden moeten schoon en vetvrij zijn. Loszittende delen moeten verwijderd worden en de wand moet bijgewerkt worden. Voor het aanbrengen van pleisterwerk op oude lagen verdient het aanbeveling contact op te nemen met de leverancier. Betonwanden moeten ontdaan worden van baarden en andere ongerechtigheden. Eventuele bekistingsolie kan met speciaal daarvoor beschikbare middelen worden verwijderd.

Afhankelijk van de ondergrond en het type pleister moet de wand eventueel worden voorbehandeld. Hiervoor zijn verschillende methoden mogelijk, zoals:

  • Voorstrijken of bespuiten met een kunstharsdispersie. Deze behandeling wordt vooral toegepast bij sterk zuigende ondergronden;
  • Het aanbrengen van een laag specie van kalk en cement op een betonnen wand die wordt opgezet met een pleisterspaan (plaklaag);
  • Het aanbrengen van een hechtlaag op metselwerk en cellulair beton. De hechtlaag wordt samengesteld uit cement, zand en een kunstharsdispersie. Ook deze laag wort met een pleisterspaan opgezet.

Als voorbehandeling voor sierpleisters wordt veelal een raaplaag toegepast. In verband met het agressieve gedrag van minerale bindmiddelen verdient het aanbeveling metalen verankeringen en dergelijke te beschermen.

Bij gevelisolatiesystemen in nieuwbouw wordt de isolatielaag direct op de buitenwand gelijmd. Afhankelijk van het materiaal en de dikte kan de isolatie aanvullend ook mechanisch bevestigd worden. Bij renovatie moeten de buitenwanden op vlakheid gecontroleerd worden en daar waar nodig bijgewerkt of uitgevlakt worden.

Ondergronden dienen vlak, schoon, droog en vetvrij te zijn. Bij toepassing van kunstharsgebonden sierpleisters worden zuigende ondergronden vooraf geïmpregneerd met daarvoor geschikte impregneermiddelen. Ingekleurde kunstharsgebonden sierpleisters worden veelal aangebracht op een ondergrond die 12 tot 24 uur daarvoor is behandeld met een dispersieverf in dezelfde kleurtoon.

Het oppervlak van cellulair beton wordt bij het toepassen van mineraalgebonden sierpleisters vooraf geëgaliseerd met een speciaal daarvoor ontwikkeld materiaal.

Voordat spuitpleisters kunnen worden aangebracht dienen ramen, deuren, kozijnen e.d. te worden afgeplakt zodat zij niet bespoten worden.

Verwerking van buitenpleisterwerk

Na de nodige voorbereidingswerkzaamheden wordt het volgende aangebracht:

  • Een raaplaag: hiervoor worden geleiders geplaatst waartussen een laag pleisterwerk wordt aangebracht. Met behulp van een rei wordt deze laag vlak afgewerkt;
  • Spuitwerk: onder spuiten wordt verstaan het mechanisch aanbrengen van de pleisterspecie. De spuitinstallatie bestaat uit een compressor en een spuitgedeelte. De specie kan zich bevinden in een afzonderlijk reservoir of in een reservoir op het spuitgedeelte. Het eerst genoemde systeem wort het meest toegepast omdat het meer mogelijkheden biedt. Zo kan het materiaal bijvoorbeeld vanaf de vloer worden aangebracht. Na het aanbrengen wordt het materiaal met de hand afgewerkt;
  • Sierpleisterwerk: sierpleisters worden altijd aangebracht op een voorbehandelde ondergrond. De pleister wordt aangemaakt met water en opgezet met een stalen spaan of spuitapparatuur en vervolgengs afgereid. Hierna wordt de gewenste structuur aangebracht met behulp van krabstaal of krabborstel, spuitapparatuur, schuurbord, zachte borstels of kwasten, structuurrollers.

Verwerkingstijd van buitenpleisterwerk

De verwerkingstijd van sierpleisters is sterk afhankelijk van de wijze van aanbrengen en van de gewenste structuur en de grofheid van de toeslagmiddelen.

Keuring van buitenpleisterwerk

Beoordeling van pleisterwerk vindt tijdens de oplevering plaats door visuele waarneming. Als voorbereiding moeten de maattoleranties zoals die in het bestek zijn opgenomen doorgesproken worden. Keuring en controle gebeurd tijdens meerdere tijdstippen van de verwerking:

  • Controle aanbrengen voorstrijklagen;
  • Controle afwerking tot op de vloer,
  • Controle op vlakheid, te lood werken, dichtheid en hechting;
  • Keuring ondergrond voor het aanbrengen van eindafwerking.

Veiligheid van buitenpleisterwerk

Bij de verwerking van kunstharsgebonden pleisters dient men er rekening mee te houden dat de meeste van deze producten een brandbaar oplosmiddel bevatten. Verder kunnen deze middelen aanleiding geven tot irritatie en vergiftiging veroorzaken. In verband hiermee moeten voorzorgsmaatregelen worden getroffen. Deze kunnen bestaan uit speciale kleding, handschoenen, veiligheidsbril, masker e.d.

Ten aanzien van de veiligheid van de kan er op verpakkingen van producten een etiket zitten volgens EG Verordening 1272/2008.

 


Onderhoud

Onderhoud van buitenpleisterwerk

Onderhoud van pleisterwerk zal uitsluitend bestaan uit schoonmaakonderhoud. De frequentie waarmee dat moet gebeuren is afhankelijk van de samenstelling van het pleisterwerk en de klimatologische omstandigheden.

Aanslag (stof, vet, roet), begroeiing, schimmels, algen en uitwerpselen zijn invloed op de gevel en leiden tot onderhoud. Het verwijderen ervan geeft over het algemeen niet zoveel problemen. Daarnaast kunnen er ook vervuilingen voorkomen in de vorm van bekladding, corrosie van metaal. Hiervoor zijn niet altijd afdoende reinigingsmiddelen in de handel. Het is dan ook aan te bevelen om in een dergelijk geval een gespecialiseerd bedrijf in te schakelen.

Reparatie van buitenpleisterwerk

Reparatie is mogelijk. Beschadigde gedeelte moeten worden uitgehakt en opnieuw gevuld. Reparaties blijven meestal zichtbaar.


Milieu en gezondheid

Materiaalverbruik van buitenpleisterwerk

Afhankelijk van de gebruikte toeslagmaterialen ligt het verbruik van pleisterwerk tussen de 1 en 2,5 kg/m2 laagdikte.

Duurzaamheid van buitenpleisterwerk

Voor de levensduur van mineraalgebonden pleisters wordt een periode van 30 tot 50 jaar aangehouden. Optredende problemen zoals loslaten van de pleisterlaag, scheurvorming, verkleuren of barstjes zijn veelal terug te voeren tot:

  • Gebreken aan de ondergrond;
  • Uitvoeringsfouten;
  • Milieuomstandigheden.

De kwaliteit van het pleisterwerk zelf staat hier in de regel los van, tenzij er een onjuiste mortelsamenstelling is toegepast. Ook de verouderingseffecten van kunstharsgebonden sierpleisters zijn in het algemeen gering. De gevoeligheid voor veroudering is afhankelijk van de kwaliteit van de gebruikte kunsthars en de bestandheid tegen verzepen ervan.

De verzepingsbestandheid van de meeste kunstharsbindmiddelen die voor buitenpleisterwerk worden gebruikt is goed te noemen en die van polyacrylaten zelfs uitstekend. De verzepingsbestandheid van vinylacetaten echter is afhankelijk van het feit of ze behoren tot de homopolymeren, de copolymeren of de terpolymeren. Homopolymeren hebben namelijk een geringe verzepingsweerstand, die van copolymeren varieert van gering tot goed en alleen de bestandheid van de terpolymeren kan zonder voorbehoud goed genoemd worden.

Referenties

Literatuur en publicaties

Gevelisolatie met gepleisterde afwerking I, Bouwen Nu, nr. 3 2010
Gevelisolatie met gepleisterde afwerking II, Bouwen Nu, nr. 4 2010
Buitengevelisolatie met gepleisterde afwerking, R. van Boxtel, SBRCURnet
Productinformatie van verschillende leveranciers

Normen van NEN

N 492

Stucadoorgips

NPR 2877

Beproevingsmethoden voor de waterdichtheid van scheidingsconstructies

NPR 5070

Geluidwering in woongebouwen - Voorbeelden van wanden en vloeren in steenachtige draagconstructies

NEN 1068

Thermische isolatie van gebouwen - Rekenmethoden

NEN 1070

Geluidwering in gebouwen - Specificatie en beoordeling van de kwaliteit

NEN 2378

Cement en kalk

NEN 3237

Cement en kalk - Chemisch onderzoek

NEN 3550

Cement volgens NEN-EN 197-1 of NEN-EN 14216, met aanvullende speciale eigenschappen - Definities en eisen

NEN-EN 459

Bouwkalk

NEN-EN 823

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de dikte

NEN-EN 825

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de vlakheid

NEN-EN 826

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de samendrukbaarheid

NEN-EN 934-3

Hulpstoffen voor beton, mortel en injectiemortel - Deel 3: Hulpstoffen voor mortel voor metselwerk - Definities, eisen, conformiteit en markering en aanduidingen

NEN-EN 1605

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de vervorming bij gespecificeerde drukbelasting en temperatuuromstandigheden

NEN-EN 1992-1-1

Eurocode 2: Ontwerp en berekening van betonconstructies - Deel 1-1: Algemene regels en regels voor gebouwen

NEN-EN 1993-1-2

Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies, met nationale bijlage - Deel 1-2: Algemene regels - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

NEN-EN 1995-1-2Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies, met nationale bijlage - Deel 1-2: Algemeen - Ontwerp en berekening van constructies bij brand

NEN-EN 12430

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van het gedrag bij puntbelasting

NEN-EN 12090

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van het gedrag bij belasting op afschuiving

NEN-EN 13495

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de hechtsterkte van buitengevelisolatiesystemen (ETICS) (schuimblokproef)

NEN-EN 13496

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de mechanische eigenschappen van glasvezelwapeningsweefsels voor buitengevelisolatiesystemen (ETICS)

NEN-EN 13497

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de weerstand tegen mechanische belasting van buitengevelisolatiesystemen (ETICS)

NEN-EN 13498

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de penetratieweerstand van buitengevelisolatiesystemen (ETICS)

NEN-EN 15824

Specificaties voor mortels met binnen- en buitentoepassingen voor organische bindingsmiddelen

NEN-ISO 29803

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de weerstand tegen mechanische belasting van buitengevelisolatiesystemen (ETICS)

NEN-ISO 29805

Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de mechanische eigenschappen van glasvezelwapeningsweefsels

 

Normen van Deutsches Institut für Normung (DIN)

DIN EN 459

Baukalk

DIN EN 13279

Gipsbinder und Gips-Trockenmörtel

DIN EN 14496

Kleber auf Gipsbasis für Verbundplatten zur Wärme- und Schalldämmung und Gipsplatten - Begriffe, Anforderungen und Prüfverfahren

DIN 4108

Wärmeschutz und Energie-Einsparung in Gebäuden

DIN EN 13454

Calciumsulfat-Binder, Calciumsulfat-Compositbinder und Calciumsulfat-Werkmörtel für Estriche

DIN 18550

Planung, Zubereitung und Ausführung von Außen- und Innenputzen

DIN EN ISO 845

Schaumstoffe aus Kautschuk und Kunststoffen

 

Normen van het British Standards Institution (BSI)

BS EN 13279

Gypsum binders and gypsum plasters. Test methods

NBD-Online gebruikt cookies om bepaalde voorkeuren te onthouden en af te stemmen op uw vakmatige interesse. Meer informatie