Basiskennis Bouwkunde: Houten draagvloeren

Basiskennis Bouwkunde, inhoudelijke informatie over houten draagvloeren overzichtelijk op een rij 

Omschrijving

Houten draagvloeren bestaan uit:

  • Houten balken met daarop vloerdelen of platen, of;
  • Triplex ribpanelen (stressed skin panels) met aan één zijde of aan beide zijde triplexplaat.

Referentienummers


Samenstelling

Systeemopbouw van houten draagvloeren

Houten balkenvloeren worden geheel in het werk samengesteld.

Bij triplex ribpanelen wordt onderscheid gemaakt tussen panelen met:

  • Gelijmde verbindingen;
  • Genagelde verbindingen.

Triplex ribpanelen komen voor als prefab elementen of kunnen bij genagelde verbindingen op de bouwplaats worden samengesteld.

Elementopbouw van houten draagvloeren

Bij toepassing van houten balken wordt hierop een dekvloer aangebracht van vloerdelen, voorzien van messing en groef, of van platen.

Triplex ribpanelen zijn samengesteld uit langs- en dwarsribben, waarop aan één zijde of aan beide zijden triplex platen zijn bevestigd. De langsribben liggen in de richting van de overspanning en lopen door tot op de oplegging. De dwarsribben zijn tussen de langsribben in geplaatst en dienen ter ondersteuning van de beëindiging van de triplexplaten.

Panelen die aan de bovenzijde zijn voorzien van triplexplaat, kunnen aan de onderzijde zijn afgewerkt met spaanplaat. Toepassing van spaanplaten moet gezien worden als het reeds bij de fabricage aanbrengen van een plafond, daar deze platen geacht worden geen bijdrage te leveren aan de sterkte van de panelen. Bij platen met een grote lengte komen lassen voor in de beplating. De lassen zijn uitgevoerd als een lijmverbinding met een schuine of een vingerlas of zijn voorzien van een lasplaat. Bij deze laatste uitvoering is onder de las een lasplaat aangebracht op de ondersteuningsrib; de verbinding kan zijn gelijmd of genageld. Ter plaatse van de langsribben worden de lasplaten onderbroken.

De langsribben zijn van massief of uit gelamineerd hout. In geval van grote overspanningen kan het om praktische (bv ribhoogte) of economische redenen aantrekkelijk zijn de langsribben uit te voeren als een I-ligger of als kokerligger.

Materiaal van houten draagvloeren

Voor vloerhout en houten balken, zowel voor massieve als voor gelamineerde liggers van ribpanelen, wordt hoofdzakelijk gebruikt gemaakt van Europees naaldhout (meestal vuren, soms grenen).

De kwaliteit van een aantal houtsoorten is vastgelegd in de NEN 5466 (KVH 2010) die eisen stelt aan de voornaamste kenmerken, zoals kwasten, scheuren en vervormingen. Daarnaast bestaan er eisen voor specifieke toepassingen als vloerdelen.

De houtsoorten vuren, grenen en lariks worden volgens NEN 5466 ingedeeld in de kwaliteiten A, B, C en D. A is de hoogste kwaliteit en uitsluitend bedoeld voor toepassingen met zeer hoge eisen aan het uiterlijk, zoals voor meubels. Dit hout is beperkt leverbaar.

De meest voorkomende kwaliteiten zijn B en C, waarbij C de standaard bouwkwaliteit en B (voorheen aangeduid als constructiehout, waarop hogere belastingen mogen worden toegelaten) alleen wordt gebruikt bij hoge eisen voor sterkte en/of uiterlijk. Kwaliteitsklasse D is van toepassing, als voor de kwaliteit lage en voor de sterkte geen eisen gelden.

Voor de maten en onvolkomenheden die in de normen worden vermeld, geldt in het algemeen bij een houtvochtgehalte van ± 20%. Door het krimpen bij droging op te vangen wordt altijd in overmaat gezaagd. Indien een andere houtvochtigheid is gewenst, dan dient men dit vooraf af te spreken. Vochtigheidsgraden van 18% of lager kunnen alleen bereikt worden door het hout kunstmatig na te drogen in droogovens. Het in Nederland geleverde naaldhout wordt vrijwel altijd kunstmatig gedroogd in het gebied van winning, een deel begint verschepingsdroog (houtvochtgehalte circa 20%) de reis naar de bestemming en wordt daar verder gedroogd. Veel houthandels kunnen hout leveren dat speciaal terug is gedroogd tot 12-18%.

Vloerhout klasse D wordt meestal toegepast bij vloeren waarover een vloerbedekking wordt aangebracht of waarbij het uiterlijk van minder belang is. Beide kwaliteiten worden beoordeeld aan de geschaafde zijde (met uitzondering van de hoeveelheid wankant).

Triplexplaten die toegepast worden voor vloeren dienen opgebouwd te zijn uit houtsoorten van tenminste duurzaamheidsklasse IV.

Duurzaamheid van onbehandeld hout volgens NEN-EN 350:

Klasse

Omschrijving

Levensduur in jaren*

I

zeer duurzaam

meer dan 25

II

duurzaam

25 tot 15

III

matig duurzaam

15 tot 10

IV

weinig duurzaam

10 tot 5

V

niet duurzaam

minder dan 5

 

* onbehandeld hout, buitenshuis is gematigd klimaat, in contact met vochtige grond

De verlijming van het hout voor triplex dient te voldoen aan de lijmklasse 1 (NEN-EN 314 en NEN-EN 636).

Hulpstukken voor houten draagvloeren

Voor het maken van verbindingen in houten balklaagconstructies zijn de traditionele, ambachtelijke houtverbindingstechnieken vervangen door toepassing van metalen hulpstukken zoals gripankers, balkschoenen en raveelankers.


Vorm en afmeting

Vorm van houten draagvloeren

Zowel bij de houten balklaagconstructies als bij constructies van triplex ribpanelen kunnen de balken respectievelijk ribben in het zicht blijven. Veelal echter zal het aanbrengen van een plafond tegen de balken noodzakelijk zij (voorschriften geluidsisolatie en brandwerendheid) en wordt de uiteindelijke vorm dus door het gekozen plafond bepaald.

Afmetingen van houten draagvloeren

De handelslengten van gezaagd Europees naaldhout variëren van 1,80 m ophogen met een veelvoud van 0,30 m tot een maximum van 6 meter. Grotere lengten zijn leverbaar als bestekhout, d.w.z. dat indien grotere lengten (max. 7,50 m) verlangd worden, deze speciaal gezaagd kunnen worden, maar niet uit voorraad leverbaar zijn.

Bij de dikten en breedten van Europees naaldhout wordt onderscheid gemaakt tussen ongeschaafd gezaagd hout (handelsmaten), ongeschaafd herzaagd  hout en geschaafd hout. Voor de handelsmaten zijn tevens toelaatbare maattoleranties omschreven die ten gevolge van het zagen mogen optreden.

De houtdikten 95 en 100 mm zijn in de kwaliteitsklasse A volgens NEN 5466 (KVH 2010) niet verkrijgbaar en als gedroogd hout in kwaliteitsklasse B moeilijk verkrijgbaar (door grotere kans op droogscheuren).

Gangbare handelsmaten Europees vuren en grenen

Dikte (mm)

Breedte (mm)

 

38 (34)

50 (45)

63 (58)

75 (70)

100 (95)

125 (120)

160 (156)

175 (170)

200 (195)

225 (220)

250 (245)

275 (270)

16 (12)

 

 

 

 

X

X

 

 

 

 

 

 

19 (15)

 

 

 

 

X

X

 

 

 

 

 

 

22 (18,5)

 

 

 

 

X

X

X

 

X

X

 

 

25 (21)

 

 

 

 

 

X

 

 

 

 

 

 

32 (28)

H

H

 

H

X

X

X

 

X

X

 

 

38 (34)

 

H

 

 

X

X

X

 

X

X

 

 

44 (40)

 

H

 

H

X

X

X

 

X

X

 

 

50 (44)

 

H

H

H

X

X

X

 

X

X

 

 

63 (58)

 

 

H

H

X

X

X

X

X

X

 

 

75 (70)

 

 

 

H

X

X

X

 

X

X

X

X

95 (90)

 

 

 

 

X

X

X

 

 

 

 

 

100 (95)

 

 

 

 

X

X

X

 

 

X

X

 

X = Gangbare handelsmaat, H = Herzaagmaat, ( ) = Afmetingen geschaafd hout

Triplexplaten zijn leverbaar tot een dikte van ca. 40 mm. De gebruikelijke dikte van de triplexplaten voor balkenvloeren en ribpanelen is 16 mm. De gebruikelijke plaatbreedte is 1,22 meter. De handelsmaten van de toegepaste balkdikten zijn 50, 63 en 75 mm (geschaafd 46, 59 en 71 mm). Fabrieksmatig vervaardigde triplex ribpanelen worden geleverd tot een maximale lengte van 7,20 m. De standaardbreedte bedraagt 2,40 m en de dikte is 175 mm.

Gewicht van houten draagvloeren

Het gemiddelde gewicht van een houten vloer bedraagt circa 200 N/m2.

Voor houten balkvloeren zowel als voor triplex ribpanelen dienen voor de sterkteberekeningen de in NEN-EN 1995-1-1 voorgeschreven gewichten te worden aangehouden.


Prestaties

Mechanische eigenschappen van houten draagvloeren

Productsterkte, materiaalsterkte

Voor het samenstellen van houten balkkagen van Europees naaldhout dient rekening te worden gehouden met de in de onderstaande tabel vermelde toelaatbare spanningen en elastische grootheden.

Sterkteberekeningen maken gebruik van sterktegegevens. Daarvoor zijn sterkteklassen opgesteld, die worden aangeduid met C, gevolgd door een getal (dat gelijk staat aan de buigsterkte, bijvoorbeeld C18). Voor naaldhout bestaan er twaalf klassen, waarvan in Nederland C18 en C24 het meest gangbaar.

Voor vuren, grenen, lariks en douglas sluiten de visuele sorteerwijzen van bepaalde kwaliteitsklassen volgens KVH 2010 (NEN 5466) normen aan bij sterkteklassen, namelijk:

  • Vuren, grenen en lariks, NEN 5466:

    • kwaliteitsklasse C = sterkteklasse C18;
    • kwaliteitsklasse B = sterkteklasse C24.
  • Europees douglas, NEN 5466:
    • kwaliteitsklasse C = sterkteklasse C18;
    • kwaliteitsklasse A/B = sterkteklasse C22.

Toelaatbare spanningen en elastische grootheden voor gezaagd naaldhout:

Eigen-

schap

C14

C16

C18

C20

C22

C24

C27

C30

C35

C40

C45

C50

Eenheid

fmk

14

16

18

20

22

24

27

30

35

40

45

50

N/mm2

E0;mean

7

8

9

9,5

10

11

11,5

12

13

14

15

16

kN/mm2

ft;0;k

8

10

11

12

13

14

16

18

21

24

27

30

N/mm2

ft;90;k

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

N/mm2

fc;0;k

16

17

18

19

20

21

22

23

25

26

27

29

N/mm2

fc;90;k

2,0

2,2

2,2

2,3

2,4

2,5

2,6

2,7

2,8

2,9

3,1

3,2

N/mm2

fv;k

3,0

3,2

3,4

3,6

3,8

4,0

4,0

4,0

4,0

4,0

4,0

4,0

N/mm2

E0,05

4,7

5,4

6,0

6,4

6,7

7,4

7,7

8,0

8,7

9,4

10,0

10,7

kN/mm2

E90;mean

0,23

0,27

0,30

0,32

0,33

0,37

0,38

0,40

0,43

0,47

0,50

0,53

kN/mm2

Gmean

0,44

0,50

0,56

0,59

0,63

0,69

0,72

0,75

0,81

0,88

0,91

1,00

kN/mm2

G0,05

0,29

0,34

0,38

0,40

0,42

0,46

0,48

0,50

0,54

0,59

0,63

0,67

kN/mm2

 

Bij de in Nederland gangbare kwaliteitsaanduidingen voor naaldhout (bijvoorbeeld vuren klasse B, C en D) maakte men voor de introductie van het Bouwbesluit geen onderscheid in de sortering van een partij hout voor constructieve respectievelijk niet-constructieve toepassingen. Het Bouwbesluit stelt echter dat er over ieder deel zekerheid moet bestaan en moet voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Bij constructiehout vindt daarom sortering plaats op ieder deel.

Bij het vaststellen van de mechanische eigenschappen van triplex ribpanelen is men ervan uitgegaan dat bij de panelen waarbij de triplexplaten op de ribben zijn gelijmd, deze platen meewerken in de drukzone, in een zodanig samenwerkingsverband met de ribben, dat dit vergelijkbaar is met het lijf en de flenzen van T- en I-profielen. Bij het vaststellen van de ribhoogte bij triplex ribpanelen wordt uitgegaan van het samenwerkingsverband tussen platen en ribben.

Bij de vervaardiging van triplex ribpanelen is het mogelijk hierin een zeeg aan te brengen, waardoor de zakking ten gevolge van doorbuiging bij belasting van de vloer kan worden verminderd.

Worden houten vloeren toegepast in de houtskeletbouw, dan kunnen er nadere eisen gesteld worden aan de stijfheid van deze vloeren in verband met de verlangde stijfheid van de totale constructie.

Oppervlakte-eigenschappen

De hardheid van hout kan worden bepaald volgende de methode Janka. Bij deze methode wordt gemeten welke kracht nodig is om een stalen bol met een doorsnede-oppervlak van 100 mm2 tot de grootste diameter in het te onderzoeken hout te drukken. Deze kracht wordt uitgedrukt in N en wordt het hardheidsgetal genoemd.

De hardheidsgetallen van hout variëren van 1.500 n (zeer zacht) tot >10.500 N (zeer hard). De hardheid van Europees naaldhout, gemeten volgens deze methode, bedraagt ca. 2.000 N.

Vuur, explosie bij houten draagvloeren

Een instortende vloer door brand is een schrikbeeld voor iedereen

En om daarmee niet in het nieuws te komen, duurt wel even voordat je alle eisen met betrekking tot brand voor constructievloeren en systeemvloeren op een rijtje hebt. In het thema-artikel Brandveiligheidseisen voor constructievloeren tref je een beknopt overzicht met links naar alle relevante normen en artikelen in het Bouwbesluit.

Gassen, vloeistoffen, vaste stoffen en houten draagvloeren

Waterdichtheid

Een vloer is blijkens NEN 2778 waterdicht, indien onder invloed van een gestandaardiseerde beregeningsproef en een ter plaatse voorkomende hoogste grondwaterstand, die gedurende een genormeerde tijdsduur in stand moet worden gehouden, niet zichtbaar water wordt doorgelaten en het binnenoppervlak van de vloer over een dikte van 0,01 m niet vochtig wordt.

In het algemeen moet het indringen van water in een constructievloer worden vermeden. Houten vloeren moeten zodanig zijn ontworpen dat er voldoende ventilatie plaats kan vinden.

Voor de bepaling van de waterdichtheid, wateropname en de binnen oppervlaktetemperatuur van vloeren verwijst het Bouwbesluit naar NEN 2778 . Volgens deze norm moet een vloer die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, toiletruimte of badruimte en de kruipruimte, waterdicht zijn. De waterdichtheid wordt meestal door een waterdichte afwerklaag bereikt.

Vochtopnamen, veranderingen

Alle maten voor Europees naaldhout, zoals vermeld onder Afmetingen gelden voor een vochtgehalte van 20%. De werkelijke dikte en breedte moeten groter zijn dan bij een hoger vochtgehalte en mogen kleiner zijn bij een lager vochtgehalte, in verband met de optredende krimp. In de NEN 5466 (KVH 2010) wordt een overzicht gegeven van maatcorrecties die gehanteerd kunnen worden in verband met het vochtgehalte.

Bestandheid

Aantasting van hout door schimmels kan optreden als het vochtgehalte 21% of hoger is. Het is dus aan te bevelen hout toe te passen van droogteklasse III of beter. De droogteklasse I en II kan echter alleen door middel van kunstmatige droging worden verkregen.

Naast de toepassing van hout van voldoende droogteklasse, kunnen nog een aantal maatregelen genomen worden ter voorkoming van het vochtig worden van het hout na verwerking. Deze maatregelen kunnen liggen op het terrein van de detaillering of kunnen bestaan uit het behandelen van het hout tegen indringing van vocht.

Een aantal voorbeelden en aanbevelingen voor houtverduurzaming staan weergegeven in NEN 2907-2913, NEN 2930 en NEN-EN 599.

Thermische eigenschappen van houten draagvloeren

Uitzetting

Door een verschil in uitzetting van de constructievloer en de daarop aangebrachte vloerafwerking, kunnen zich grote spanningen voordoen in de materialen zelf of de hechtlaag tussen beide onderdelen. In onderstaande tabel zijn de gegevens over de lineaire uitzettingscoëfficiënten van de vloeren opgenomen. Bij houten vloeren is de lineaire uitzettingscoëfficiënt afhankelijk van de vezelrichting van het hout.

Materiaal

Lineaire uitzettingscoëfficiënt, 10-6K-1

hout

4 (langsrichting), 30 (dwarsrichting)

 

Geleiding

Voor vloeren stelt men alleen dan eisen aan de thermische isolatie, indien de vloer een scheiding vormt tussen een verblijfsruimte en een kruipruimte of tussen een verblijfsruimte en buitenruimte (uitkragende vloer).

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De bepaling van de EPC ligt vast in de norm NEN 7120 Energieprestatie van gebouwen (EPG). Deze norm geldt voor zowel nieuwbouw van woningen als utiliteitsbouw.

 

EPC

Woningen en woongebouwen

0,4

Bijeenkomstfunctie

1,1

Celfunctie

1,0

Gezondheidszorgfunctie met bedgebied

1,8

Gezondheidszorgfunctie anders dan met bedgebied

0,8

Kantoorfunctie

0,8

Logiesfunctie in logiesgebouw

1,0

Onderwijsfunctie

0,7

Sportfunctie

0,9

Winkelfunctie

1,7

 

De EPC wordt bepaald door het karakteristieke energiegebruik te delen door een toelaatbare karakteristieke energieprestatie. In het karakteristieke energiegebruik zijn de energiegebruiken voor ruimteverwarming, warm tapwater, ventilatoren, pompen, verlichting en ook het eventuele energiegebruik voor koeling en bevochtiging verwerkt. In de toelaatbare karakteristieke energieprestatie zijn de grootte en vorm van de woning of het gebouw verwerkt.

De EPC-norm zoals we die nu kennen wordt eind 2020 vervangen door de ‘BENG’-norm (Bijna Energie Neutrale Gebouwen). Vanaf dan moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland aan deze norm voldoen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft een handreiking ontwikkeld voor het berekenen van de indicatoren van zeer energiezuinige woningen en utiliteitsgebouwen op basis van de huidige bepalingsmethode NEN 7120. Deze indicatoren worden gebruikt om de eisen te beschrijven van BENG.

De warmteweerstand van een vloer wordt berekend volgens NTA 8800 . Voor de berekening zijn de warmtegeleidingscoëfficiënten van de diverse materialen benodigd. Bij houten constructievloeren die in het werk geïsoleerd worden, is het noodzakelijk de isolatielaag te berekenen zodat aan de eis voor begane grondvloeren kan worden voldaan.

De thermisch isolatie-index is de totale isolatiewaarde van de woning en wordt bepaald volgens NTA 8800.

Thermische eigenschappen van houten constructievloeren

Materiaal

Warmtegeleidingscoëfficiënt, W/(m·K)

hout

0,14 - 0,23

Absorptie

De absorptie van warmte is van invloed op de behaaglijkheidservaring in de ruimte. Door de absorptie van warmte (warmteaccumulatie) kunnen de temperatuursveranderingen in een ruimte worden genivelleerd. Door warmteaccumulatie ontstaat een faseverschil tussen het temperatuurverloop aan de buiten- en binnenzijde van de vloer. De mate van warmteaccumulatie is afhankelijk van de aard en massa van het materiaal.

Houten vloeren hebben een laag warmte accumulerend vermogen, wisselingen van buitentemperatuur binnen eerder waarneembaar dan bij betonnen  vloeren het geval is.

Akoestische eigenschappen van houten draagvloeren

Luchtgeluidsisolatie

Met het oog op de afdeling "gezondheid" worden in het Bouwbesluit eisen aan de geluidswering gesteld. Het Bouwbesluit verwijst in dit kader naar NEN 5077.

De vrije indeelbaarheid is een belangrijk uitgangspunt in het Bouwbesluit. Vanwege deze vrije indeelbaarheid worden de meetgegevens herleid naar een standaard- of wel karakteristieke situatie.

Als maat voor de luchtgeluidsisolatie, wordt het begrip luchtgeluidsniveauverschil (Ilu;k) gehanteerd. Dit is de waarde die de luchtgeluidsisolatie tussen twee ruimten aangeeft, herleid naar gestandaardiseerde afmetingen van de ontvang-ruimte.

In de praktijk wordt voor een vloer de luchtgeluidniveauverschil (Ilu) in een ruimte gemeten, daarna worden deze metingen herleid naar gestandaardiseerde afmetingen van die ruimte en de karakteristieke luchtgeluidniveauverschil (Ilu;k) bepaald.

Momenteel wordt in het Bouwbesluit Ilu;k ≥ 0 dB geëist. In het kader van Duurzaam Bouwen is volgens SBRCURnet een verhoging van 5 dB nodig. Deze verhoging (Ilu;k ≥ + 5 dB) is opgenomen als aanbevelingen voor een hogere geluidsisolatie binnen het pakket Duurzaam Bouwen (DuBo), maar behoren nog niet tot het 'standaardpakket'.

Voor de toetsing aan deze eisen is echter een beoordeling van de totale constructie vereist. Naast de diverse vloerelementen en hun aansluitingen onderling, zijn ook andere constructiedelen en hun aansluitdetails van belang. Voor vloeren kan men de aansluitdetails die in de diverse kwaliteitsverklaringen (KOMO-attesten ) zijn opgenomen, hanteren. Bij toepassing van andere details dient door middel van beproeving te worden aangetoond dat de vloer aan de gestelde eisen voldoet.

In NEN 5077 wordt tevens gesproken over de karakteristieke geluidswering van een uitwendige scheidingsconstructie (GA;k). Deze waarde is van toepassing op vloeren indien ze uitkragen en daarmee een uitwendige scheidingsconstructie vormen. Onder GA;k wordt de waarde verstaan, die het verschil weergeeft tussen het niveau van het invallende geluid aan de buitenzijde van de scheidingsconstructie en het geluidsniveau in een achter die scheidingsconstructie gelegen ruimte, herleid naar gestandaardiseerde afmetingen van die ruimte. De waarde van GA;k moet minimaal 20 dB(A) bedragen. In de regel wordt aan deze eis zonder extra maatregelen voldaan. Alleen in zones waar zich een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) voordoet zijn aanvullende maatregelen nodig. Deze zones bevinden zich onder meer rond snelwegen, spoorwegen, industrieterreinen en luchtvaartterreinen.

Contactgeluidsisolatie

Ten aanzien van de contactgeluidsisolatie wordt in het Bouwbesluit ook naar NEN 5077 verwezen. Als maat voor de contactgeluidsisolatie tussen twee ruimten, wordt het begrip gewogen contactgeluidniveau (Ico) gehanteerd. Herleiding van deze waarde naar gestandaardiseerde afmetingen is hierbij niet nodig, omdat deze waarde onafhankelijk is van de afmetingen van de ontvangruimte.

Momenteel wordt in het Bouwbesluit Ico ≥ + 5 dB geëist. In het kader van Duurzaam Bouwen is volgens SBRCURnet een verhoging van 5 dB nodig. Deze verhoging (Ico ≥ + 10 dB) is opgenomen als aanbevelingen voor een hogere geluidsisolatie binnen het pakket Duurzaam Bouwen (DuBo), maar behoren nog niet tot het 'standaardpakket'.

Voor de toetsing aan deze eisen is echter een beoordeling van de totale constructie vereist. Naast de diverse vloerelementen en hun aansluitingen onderling, zijn ook andere constructiedelen en hun aansluitdetails van belang. Voor vloeren kan men de aansluitdetails die in de diverse kwaliteitsverklaringen ( KOMO-attesten ) zijn opgenomen, hanteren. Bij toepassing van andere details dient door middel van beproeving te worden aangetoond dat de vloer aan de gestelde eisen voldoet.

Geluidsabsorptie

De absorptie wordt bepaald door zowel vloeren als wanden en het plafond van de ruimte. Een constructievloer wordt meestal van een vloerafwerking voorzien, zodat voor de ruimte de absorptie van de vloerafwerking relevant is.

Houten vloeren voldoen niet aan de eisen omtrent geluidsisolatie, zoals gesteld in NEN 1070. Er dienen dus maatregelen te worden getroffen om aan deze eis te kunnen voldoen. Om de geluidsisolatie van houten vloeren te verbeteren zijn er drie methoden die eventueel gecombineerd kunnen worden:

  • Verzwaren van de vloer;
  • Aanbrengen van een zwevende dekvloer;
  • Aanbrengen van een vrijdragend plafond.

Bij verbetering van bestaande vloeren, bestaan er praktische bezwaren tegen de eerste en tweede methode. Op verzwaring is de bestaande balklaag meestal niet berekend en verhoging van de bestaande vloer door het aanbrengen van een zwevende dekvloer geeft erg veel problemen bij aansluitingen met trappen en deuren.

Het aanbrengen van een verlaagd plafond stuit in de regel op de minste problemen en heeft als voordeel dat daarmee ook de brandwerendheid van de vloerconstructie wordt verbeterd.


Toepassing

Functionele bruikbaarheid van houten draagvloeren

Houten balklaagconstructies worden in de nieuwbouw bijna uitsluitend toegepast als zoldervloeren in eengezinswoningen, of in bijgebouwen zoals garages. In renovatieprojecten vindt deze constructie als begane grondvloer en verdiepingsvloer wel regelmatig toepassing. Ook voor de bouw van semipermanente huisvestingen, zoals verblijven voor bewoners van te renoveren woningen en voor de bouw van containerscholen e.d. wordt op redelijke schaal gebruik gemaakt van houten balkenvloeren.

Een uitzondering vormt de houtskeletbouw. Bij dit bouwsysteem wordt uitgegaan van houten vloeren op alle verdiepingen. Dit kunnen balkenvloeren zijn, maar er wordt vooral gebruik gemaakt van triplex ribpanelen, omdat deze elementen door hun samenstelling een bijdrage leveren aan de noodzakelijke stijfheid van de totale constructie.

Houtskeletbouw wordt in Nederland echter op bescheiden schaal toegepast en beïnvloedt dus nauwelijks, over de hele bouw genomen, het gebruik van houten vloeren.

Triplex ribpanelen zijn niet alleen toepasbaar in de houtskeletbouw, maar vormen ook bruikbare elementen voor andere bouwwijzen.

Vloerverwarming

Voor de toepassing van vloerverwarming op houten draagvloeren wordt vooral gezocht op dunne vloerverwarmingssystemen die droog gelegd en afgewerkt kunnen worden. Het gewicht is van groot belang, dat moet zo laag mogelijk zijn zodat de houten constructievloer moeiteloos het extra toegevoegde gewicht kan dragen. Voor de bevestiging en het patroon van de leidingen maken de droge systemen gebruik van een noppenplaat, waar de leidingen in geklemd worden.

Uiteraard loont het om de houten draagvloer te isoleren als daar vloerverwarming op aangebracht wordt. Dat kan met een dunne laag harde isolatie bovenop de vloer, denk hierbij bijvoorbeeld aan 1 cm XPS-isolatieplaat. Als de houten constructievloer tussen de balken worden geïsoleerd, dan moet de vloer van onderen of van boven toegankelijk zijn. Is de houten draagvloer van boven toegankelijk, dan kan met isolatiedekens van glaswol of steenwol de ruimte tussen de balken worden opgevuld. Wordt de houten vloer van onderen tussen de balken geïsoleerd, dan zijn stijve isolatieplaten praktischer, die met randhout of met pluggen op hun plaats worden gehouden.

Het inspecteren van de houten draagvloer is sowieso aan te bevelen, als men nog geen idee heeft wat de staat van de houten constructievloer is en voordat er een grote renovatie wordt ingepland.

Economische bruikbaarheid van houten draagvloeren

Het afnemen van de toepassing van houten vloeren in de bouw wordt grotendeels bepaald doordat andere opties economisch aantrekkelijker zijn. Een aantal factoren spelen hierbij een rol:

  • Houten vloeren zijn arbeidsintensiever dan andere vloerconstructies. Omdat de kosten voor arbeid de materiaalkosten overtreffen, werkt dit in het nadeel van het toepassen van hout;
  • De gewenste vrije overspanningen worden groter. Bij grotere overspanningen (meer dan 4,5 m) nemen de vereiste hoogte en breedte van houten balken snel toe in verband met verkrijging van voldoende stijfheid en hiermee de kosten;
  • Houten vloeren voldoen zonder aanvullende maatregelen niet aan de eisen die in de voorschriften gesteld worden ten aanzien van de geluidsisolatie en de brandwerendheid.

Bij grotere overspanningen kan het economisch aantrekkelijk zijn om iets duurder constructiehout (ca. 10%) toe te passen ten opzichte van het standaard bouwhout, omdat hierop grotere belastingen mogen worden toegelaten, zodat er met kleinere afmetingen (h x b) gedimensioneerd kan worden.

De toepassing triplex ribpanelen valt vaak gunstig uit, omdat deze samengesteld worden uit relatief slank hout en omdat door de constructieve samenwerking tussen ribben en platen, grotere belastingen mogen worden toegelaten dan op vergelijkbare houten balklagen. Bovendien werkt het triplex ribpaneel als prefab element arbeidsbesparend in vergelijking met het stellen van houten balklagen en het nagelen van vloerdelen.

Voorschriften voor houten draagvloeren

Houten vloeren worden berekend volgens de voorschriften in NEN-EN 1995-1-1.

Er zijn ribpanelen die wat de lijmmethode betreft onder het KOMO-certificaat geleverd kunnen worden.

Ontwerpdetails van houten draagvloeren

Bij toepassing van prefab ribpanelen komt de wijze van opleggen overeen met die van houten balkvloeren. De langsribben lopen door tot op de dragende muur en worden na het stellen ingemetseld. Ribpanelen die worden toegepast in de houtskeletbouw hebben geen doorlopende ribben.


Verwerking en montage

Transport van houten draagvloeren

Houten balklagen en vloerdelen worden in de regel via de bouwmaterialenhandel of houthandel geleverd en met vrachtwagens op het werk aangevoerd.

Prefab triplex ribpanelen worden uitsluitend direct van de fabrikant betrokken en vandaaruit rechtstreeks per vrachtwagen naar het werk vervoerd.

Verwerking van houten draagvloeren

De balken van een houten balkenvloer worden met de hand in het werk gesteld en voorzien van de nodige verankeringen en bevestigingsmiddelen.

Balkkoppen die in aanraking komen met buitenmetselwerk dienen afdoende beschermd te worden tegen de inwerking van vocht. Gebruikelijk is de balkkoppen te behandelen met zinkchromaat of loodvrije menies op basis van zinkfosfaat. De vloerdelen dienen tijdens het aanbrengen goed aangedreven te worden en met de hartzijde naar beneden gericht op de balken te worden vastgenageld. Het nagelen kan mechanisch om met de hand geschieden.

Houten vloeren die in het zich blijven worden in de regel blind genageld.

Kopse naden tussen vloerdelen moeten zoveel mogelijk vermeden worden door toepassing van vloerhout van voldoende lengte. Komen er toch kopse naden voor, dan is het aan te bevelen deze te laten verspringen.

Om de voorkomen dat door werking van het hout vloerdelen lostrekken van de balken, worden de delen op elke balk met twee nagels vastgezet, enigszins schuin ingeslagen en goed aangedreven.

Bij het aanbrengen van triplexplaten over balken dient de vezelrichting van het dekfineer haaks op de balken te staan. Om doorlopende naden te vermijden is het aan te bevelen de platen verspringend aan te brengen. Alle randen van de aangebrachte platen dienen ondersteund te worden.

Triplex ribpanelen worden, afhankelijk van hun afmetingen, met de hand in het werk gesteld of met behulp van een bouwkraan. De onderlinge verbinding tussen de panelen kan als onderstaand tot stand worden gebracht.


Milieu en gezondheid

Duurzaamheid van houten draagvloeren

Sinds juni 2008 heeft de Nederlandse overheid inkoopcriteria voor hout vastgesteld (Dutch Procurement Criteria for Timber). Aan de hand van deze criteria toetst de overheid of het aangeboden hout aantoonbaar duurzaam geproduceerd is. Momenteel worden er diverse certificeringen en keurmerken voor duurzaam geproduceerd hout gehanteerd. Een onafhankelijke commissie, de Timber Procurement Assessment Committee (TPAC), toetst in opdracht van de overheid of deze keurmerken aan de criteria voldoen. Het hout dat deze toetsing doorstaat is daarmee volgens de overheid aantoonbaar duurzaam geproduceerd.

FSC, PEFC en MTCS zijn keurmerken die door de Staatssecretaris voor het Nederlands Inkoopbeleid zijn geaccepteerd. Om toepassing van hout met een certificering voor duurzaamheid zeker te stellen, dient men dit duidelijk in het bestek te laten omschrijven.

>> Lees meer over FSC in het artikel Greenpeace gaat niet over een nacht ijs

Verduurzaming van houten draagvloeren

Preventieve verduurzaming van hout is onder bepaalde omstandigheden noodzakelijk, omdat het spinthout van alle houtsoorten en het kernhout van houtsoorten van duurzaamheidsklassen III, IV en V vatbaar zijn voor aantasting door schimmels en/of insecten. Deze aantasting kan door verduurzaming worden voorkomen.

De preventieve verduurzamingsmethoden worden onderscheiden in:

  • Vacuüm- en drukmethode;
  • Drenken;
  • Vacuümmethode;
  • Dompelen;
  • Bestrijken of bespuiten;
  • Diffusie-methode;
  • Injecteren.

De indringen van de verduurzamingsmiddelen in het hout is mede bepalend voor de te verwachten resultaten van de verduurzaming. Deze indringen is in NEN 2907-2913 en NEN 2930 ingedeeld in klassen en wordt weergegeven voor de bovengenoemde methoden.

Ook wordt weergegeven welke methoden en middelen het meest geschikt zijn voor bepaalde soorten en toepassingen (NEN-EN 599).

Referenties

Geraadpleegde literatuur
Wet- en regelgeving

Bouwbesluit 2012

Modelbouwverordening

Normen en praktijkrichtlijnen

Europese normen van het Comité Européen de Normalisation (CEN) en de International Organization for Standardization (ISO):

NEN 1070

Geluidwering in gebouwen - Specificatie en beoordeling van de kwaliteit

NEN 5466

Kwaliteitseisen voor hout (KVH 2010) - Op uiterlijke kenmerken gesorteerd Europees naaldhout

NEN 5467

Kwaliteitseisen voor hout (KVH 1980) – Houtsoort Europees grenen

NEN-EN 309

Spaanplaat - Definitie en classificatie

NEN-EN 312

Spaanplaat - Specificaties

NEN-EN 317

Spaanplaat en vezelplaat - Bepaling van de diktetoename door zwelling na onderdompeling in water

NEN-EN 319

Spaanplaat en vezelplaat - Bepaling van de treksterkte loodrecht op het vlak van de plaat

NEN-EN 320

Spaanplaat en vezelplaat - Bepaling van de weerstand tegen het langs de as uittrekken van schroeven

NEN-EN 636

Triplex - Specificaties

NEN-EN 1087-1

Spaanplaat - Bepaling van de bestandheid tegen vocht - Deel 1: Beproeving in kokend water

NEN-EN 12369-1

Houtachtige plaatmaterialen - Karakteristieke waarden voor constructief ontwerpen - Deel 1: OSB, spaanplaat en vezelplaat

NEN-EN-ISO 3251

Verven, vernissen en kunststoffen - Bepaling van het gehalte aan niet-vluchtige bestanddelen

NEN 2907

Houtverduurzaming - Bescherming door middel van bestrijken en bespuiten met de hand

NEN 2908

Houtverduurzaming - Sproeien in een cabine

NEN 2909

Houtverduurzaming - Dompelen

NEN 2910

Houtverduurzaming - Drenken

NEN 2911

Houtverduurzaming - Dompelen gevolgd door diffusie

NEN 2912

Houtverduurzaming - Vacuüm methode

NEN 2913

Houtverduurzaming - Vacuüm- en drukmethode - Behandeling met creosootolie (creosoteren) - Eisen in relatie tot de toepassing van het hout

NEN 6064  

Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen

NEN 6069

Beproeving en klassering van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten

NEN 7120

Energieprestatie van gebouwen - Bepalingsmethode

NVN-ENV 13381-7

Beproevingsmethoden voor de bepaling van de bijdrage aan brandwerendheid van draagconstructie-onderdelen - Deel 7: Bescherming aangebracht op houten constructiedelen

NEN-EN 13501-1

Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag

NEN-EN 16755

Technische duurzaamheid van de prestaties met betrekking tot brandgedrag - Classificering van met brandvertragende middelen behandelde houtproducten voor binnen- en buitentoepassingen

NEN-EN 599

Duurzaamheid van hout en op hout gebaseerde producten - Prestatie van houtverduurzamingsmiddelen zoals bepaald door biologische beproevingen - Deel 1 en 2

NEN-EN 313

Triplex - Classificatie en terminologie - Deel 1 en 2

NEN-EN 314

Triplex - Kwaliteit van de lijmverbinding - Deel 1 en 2

NEN 2930

Houtverduurzaming - Vacuüm- en drukmethode - Behandeling met middelen anders dan creosootolie

NEN-EN 1995-1-1

Eurocode 5: Ontwerp en berekening van houtconstructies - Deel 1-1: Algemeen - Gemeenschappelijke regels en regels voor gebouwen

 

 

 

Klik hier om terug te gaan naar de themapagina vloeren.