De vloer in vijf definities

Van “de vloer met iemand aanvegen” tot een zwevende vloer

Zelfs de letterlijke betekenis van vloer is op veel manieren te interpreteren, laat staan de figuurlijke betekenis. Zolang we er maar met beide benen op blijven staan, gaat het goed.

Volgens Wikipedia:

In de bouw kan het begrip vloer op veel manieren worden uitgelegd. De prefabindustrie denkt bij het woord vloer aan de vloerelementen die zij produceren, het vloerenbedrijf bedoelt de dekvloeren die ze aanbrengen en de stoffeerder denkt aan zijn vloerbedekking.

Een vloer is de bodem van een ruimte of vertrek in een gebouw. Een vloer is een horizontaal en constructief element in een gebouw, dat een dragende en tevens een scheidende functie heeft. Het draagt wat op de vloer aanwezig is, zoals meubilair, apparatuur, mens en wanden. Het scheidt ruimten binnen eenzelfde gebouw, het scheidt binnen en buiten door middel van een dakvloer en het scheidt woningen als een woningscheidende vloer.

Volgens Joost de Vree:

Joost de Vree heeft in zijn lexicon geen apart lemma voor “vloer”.

vloerplaat

1. Een vloerplaat is een betonnen systeemplaat voor vloeren (systeemvloeren), bijvoorbeeld de kanaalplaatvloer.

2. Een vloerplaat is een EPS systeemplaat als verloren bekisting (aan de onderzijde) van betonnen beganegrond vloeren.

3. Een vloerplaat is een cementgebonden houtspaanplaat. "Cempanel Vloerplaat is geschikt voor nieuwbouw en renovatie als balkdragend en zwevende vloeroplossingen, waar geluidsisolatie of brandwerendheid een belangrijke rol speelt." (Cemplaat)

4. Een vloerplaat is een steenwolplaat als egaliserende en isolerende ondergrond.

Volgens het Groene Woordenboek:

vloer [de (hij); -en, -tje] • bodem (van een vertrek); ondervlak; ondergrens: vloeren leggen, openbreken; ingelegde (parketvloer), zwevende (los van de muren hangend; verend) vloer; kruipruimte onder de vloer; vloerbalk, -bedekking, -bint, -convector, -kleed, -mat, -mozaïek, -oppervlak, -plank, -tapijt, -tegel, (-plavuis), -verwarming, -zeil * met iem. de vloer aanvegen, hem vernietigend aanpakken (kritiseren; verslaan) * bij iem. over de vloer komen, (geregeld) aan huis; veel volk over de vloer hebben * je kunt er van de vloer eten, het is er kraakzindelijk

Volgens het Kluwer Bouwkunde woordenboek Nederlands-Engels-Duits:

V680 vloer

EN floor

DE Boden (m), Fußboden (m)

(v. verdieping)

EN floor

DE Decke (v)

(beton → vloerplaat)

EN floor slab

DE Deckenplatte (v)

Volgens het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal, kortweg de Dikke Van Dale:

vloer (de; m; -en; -tje) [~Lat. planus (vlak) en ~veld, vlade], 1 vlak gemaakt gedeelte van de grond binnens- of buitenshuis, m.n. aangestampte bodem in eenvoudige woningen, schuren enz., vooral als deel of dorsvloer; 2 bodem van een vertrek en het vlak daarvan, zowel op de begane grond als op een verdieping (m.n. als constructie van hout of ander materiaal): een houten, planken, een stenen, marmeren vloer; een vloer leggen; enkele, dubbele, ingelegde vloer; zwevende vloer, zie bij zwevend; (timm.) een vloer op de wervels, waarbij de aangedreven planken niet op de ribben vastgespijkerd, maar door latten verbonden zijn; er ligt een kleed op de vloer, de vloer doen, boenen; op de vloer slapen, tgov in een bed; door de vloer gaan, erdoor zakken; ik dacht dat ik door de vloer ging, uitdrukking van grote schrik, ontsteltenis of schaamte;  (uitdr.)  je kunt er van de vloer eten, het is er heel zindelijk; (zegsw.) de vloer is te koud waar zij over gaat, zie bij koud; (uitdr.) veel volk over de vloer hebben, veel personeel hebben; (uitdr.) veel mensen over de vloer hebben, veel gasten ontvangen, veel aanloop hebben; (uitdr.) hij komt daar over de vloer, bezoekt hen (geregeld); (spr.) mans moer is de duivel over de vloer, een vrouw kan het zelden met haar schoonmoeder vinden; (gez. inform.) de beentjes van de vloer, het dansen;  (uitdr.) alles over de vloer halen, van zijn gewone plaats; (spr.) als ieder zijn vloer keert, is het in alle huizen schoon, ieder trachte allereerst zijn eigen fouten te verbeteren; (uitdr.) de was van de vloer doen, aan kant maken, in orde brengen; (uitdr.) de kinderen moeten ’s avonds van de vloer, naar bed; (uitdr.) de vloer met iem. (aan)vegen, dweilen, hem te grazen nemen, smadelijk verslaan of hem vernietigend bekritiseren; 3 onderkant, ondervlak of bodem van enigerlei bouwsel of constructie, b.v. van een mijn, van een oven, van een sluis of een dok: (vand., bakk.) te veel vloer, van onderen te donker gebakken; te weinig vloer, te licht; – (geol.) het onmiddellijk onder een ertslaag liggend gesteente; 4 (fig.) (vast) laagste niveau, syn. minimum, tgov. plafond: een vloer in de markt, in de prijzen leggen; het optrekken van de vloeren in de vakantietoeslag; 5 (gew.) vloertegel, plavuis; 6 (angl.) studiovloer, plaats waar de opnamen voor radio of t.v. of filmopnamen worden gemaakt.

« Nieuws overzicht

NBD-Online gebruikt cookies om bepaalde voorkeuren te onthouden en af te stemmen op uw vakmatige interesse. Meer informatie