De deur in vijf definities

Industriële deuren en bedrijfsdeuren zijn ook maar gewoon… deuren.

Industriële deuren hebben in de dikke Van Dale, Wikipedia, Joost de Vree, het Groene Woordenboek en het Kluwer Bouwkunde woordenboek Nederlands-Engels-Duits geen eigen lemma. Ook bedrijfsdeuren vind je niet in de dikke Van Dale, Wikipedia, Joost de Vree en het Groene Woordenboek.

Daarom hierbij de definitie van “deur”, zoals te vinden in de genoemde vijf bronnen. En bij Kluwer Bouwkunde woordenboek Nederlands-Engels-Duits, de vertaling van “bedrijfsdeur”.

De deur volgens Wikipedia:

Een deur is een beweegbaar (bouwkundig) element ter afsluiting van een ruimte. In een gebouw is een deur meestal bevestigd (afgehangen) in een kozijn, dat weer in een muur of wand is aangebracht.

Een deur vormt een afscheiding tussen twee vertrekken of ruimten, of tussen een binnen- en buitenruimte, Met een slot kunnen deuren worden afgesloten en ruimten ontoegankelijk worden gemaakt. Vaak geeft het uiterlijk van een deur de functie ervan weer. De toegangsdeur aan de voorzijde van een gebouw noemen we de voordeur, deze deur vormt het deel van het gebouw dat bezoekers als eerste van dichtbij zien. Het uiterlijk van de voordeur van een gebouw wordt dan ook door veel mensen als belangrijk ervaren, omdat het een visitekaartje is van de eigenaar of bewoner van het pand.

De deur volgens Joost de Vree

deur

Een deur is een draaiend of schuivend, meestal paneelvormig bouwelement dat toegang geeft tot een ruimte.

De deur volgens het Groene Woordenboek:

deur [de; -en; -tje] • beweegbare, plaatvormige verticale afsluiting van een huis, kamer, kast enz.: hang-en-sluitwerk, kruk (deurknop), spiegels (omlijste panden, panelen) van een deur; de vleugels van dubbele deuren (draaideuren); boven- en onderdeur van 2 halve deuren; de richel van schuifdeuren; het lijstwerk (kozijn) om d e deur; latei, boogschild, bovenlicht, fronton, timpaan boven de deur; de deur openen, sluiten, achter zich dichttrekken, -gooien, -slaan, forceren, ont-, vergrendelen, op de knip, op slot doen, in het slot laten vallen; de deur uitgaan; de deur staat aan , op een kier; blinde (loze, niet opengaande), klapperende, openslaande deuren; aan de deur (ver)kopen; aan (op) de deur kloppen; door de deur(opening) naar binnen gaan; in de deur(opening) staan; (als colporteur) langs de deuren gaan; met de deuren slaan, smijten (van woede); deurbel, -beslag, -dranger, -drempel, -hengsel, -ketting, -klink, -klinket, -klopper, -knop, -kruk, -lijst, -mat, -opening, -post, -raampje, -spanjolet, -stijl ★ de deur dichtgooien (voor iets), iets onmogelijk maken ★ dat doet de deur dicht, is het toppunt, te erg ★ de deur wijd open zetten (voor iets), gelegenheid geven ★ iemands deur platlopen, hem vaak bezoeken ★ dat gaat mijn deur voorbij, blijft mij bespaard ★ iem. (het gat van) de deur wijzen, hem aan de deur zetten, de deur uit zetten, wegsturen ★ met (of: achter) gesloten deuren, in besloten zitting ★ open deuren intrappen, allang bekende dingen zeggen ★ buiten de deur (eten), buitenshuis; in een restaurant ★ niet samen door één deur kunnen, elkaar niet kunnen lijden ★ met de deur in huis vallen, meteen zijn bedoeling vertellen ★ niet naast de deur, niet dichtbij ★ voor de deur staan, aanstaande zijn ★ zie ook DOVEMAN, GEK, LINK, STOK, VOET

De deur volgens de dikke Van Dale:

1deur (v.(m.); -en) [~ Lat. foris, Gr. thura], 1 door draaien of schuiven beweegbaar verticaal deel, toegang gevend tot een huis, vertrek, kast enz.: een gang met vele deuren; de deur uitgaan; de deur openen, sluiten, dichtdoen; de deur aanzetten, niet geheel sluiten; de ketting, de grendel op de deur doen; de deur van een oven, een stoomketel; de deurtjes van een haard; (uitdr.) iets de deur van de schouw voorbijdragen, iets onwettigs doen; dubbele deur, zie bij dubbel1 (1); schuine deur, zie bij schuin; gebroken deur, met twee boven elkaar gelegen beweegbare delen, (ook) alleen het beweegbare gedeelte; halve deur, onderdeur; de vijfde deur van een auto, als toegang tot de bagageruimte aan de achterkant van een personenauto, achterklep; met de deuren gooien, ze toesmijten (in woede); een glazen deur, waarvan het grootste gedeelte uit glas bestaat; zoete deuren, de binnendeuren van een zeesluis; zoute deuren, de buitendeuren van een zeesluis; (uitdr.) met open deuren wandelen, geen geheimen kennen; (uitdr.) tussen de deuren komen, in moeilijkheden geraken; 2 (r.-k.) schuif in de biechtstoel: (uitdr.) het deurtje krijgen, niet geabsolveerd worden, vgl. schuifje; 3 (in ’t bijz.) de deur die toegang tot de woning verleent, syn. huisdeur: (meton.) in de deur staan, op de drempel van het deurkozijn staan; aan, bij de deur staan, in de nabijheid van de deur; een praatje aan de deur; aan de deur kloppen, als verzoek om binnengelaten te worden; (uitdr., gew.) hij klopt niet aan de deur waar hij in wil, hij gaat niet rechtstreeks op zijn doel af; ergens mee aan de deur komen, er langs de huizen mee venten; (zegsw.) aan de deur wordt niet gekocht, t.w. van venters en colporteurs; zijn voet tussen de deur zetten, verhinderen dat men de deur voor zijn neus dichtdoet; buiten de deur, buiten deur, niet in huis; (uitdr.) ik heb nog geen voet buiten de deur gezet, ben nog niet op straat geweest; (uitdr.) bij iem. de deur (de drempel) platlopen, hem buitengewoon vaak bezoeken; (uitdr.) iem. de deur (het gat van de deur) wijzen, hem gelasten zich te verwijderen; daar is de deur!, eruit!; (uitdr., gew., gall.) iem. aan de deur zetten, hem de deur wijzen; (uitdr.) iem. de deur voor de neus toedoen, hem op een bruuske wijze buitensluiten; (gez.) de stok achter de deur, zie bij stok1 (4); (gez.) lening met de stok achter de deur, met het dreigement van een gedwongen lening; (zegsw.) ’t staat achter de schuine deur, het is naar de lommerd gebracht; je wil staat achter de deur, gezegd tegen kinderen die zeggen ‘ik wil (niet)’; (gez.) dat is zo link als een looien deur, zeer link; 4 met het bijdenkbeeld van de hele woning: er komen geen bedelaars aan mijn deur; hij gaat van deur tot deur, van huis tot huis; ik kom de deur niet uit, kom niet buiten; (uitdr.) buiten de deur eten, buitenshuis, in een restaurant; de post moet de deur nog uit, moet (vandaag) nog weg; de was de deur uit doen, naar de wasserij brengen i.p.v. zelf te wassen; bij de deur blijven, niet ver van huis gaan; (uitdr.) iemands deur voorbijlopen, hem opzettelijk mijden; (zegsw.) dat gaat mijn deur voorbij, dat valt mij niet te beurt; (zegsw., inform.) dat is nogal niet naast de deur, nogal ver weg, op grote afstand, (ook) dat is geen kleinigheid; (uitdr.) zijn deur voor iem. sluiten, iem. niet in zijn huis toelaten; voor een gesloten deur komen, niemand thuis treffen; (uitdr.) iem. of iets van zijn deur houden, zorgen dat hij (het) niet binnenkomt; (zegsw.) iets dat alle deuren voor iem. opent, dat hem overal toegang verleent, (ook) dat hem alle mogelijke kansen biedt; (uitdr.) hij is de deur uit, niet meer in huis, m.n. heeft voorgoed het ouderlijk huis verlaten; (zegsw.) de beren lopen om zijn deur, zijn crediteuren maken het hem lastig; (gez.) een rechtszaak met gesloten deuren behandelen, zonder toelating van het publiek; stelsel, politiek van de open deur, vrijhandel; (uitdr.) met de deur in huis vallen, zonder voorafgaande inleiding met een verzoek, een mededeling voor den [sic] dag komen; (zegsw.) dat is aan een dovemansdeur geklopt, dat verzoek vindt in ’t geheel geen gehoor; (uitdr., w.g.) iemand voor de rode deur hebben, nemen, hem kapittelen, de les lezen; de winter staat voor de deur, is nabij; (zegsw.) er staan nog deuren genoeg voor mij open, huizen, waar men mij zal ontvangen; (uitdr.) de deur openzetten voor allerlei knoeierij, er gelegenheid toe geven; (uitdr.) een deur(tje) kunnen opengooien, zich (financieel) iets kunnen permitteren, royaal zijn; dat doet de deur toe of dicht, dat geeft de doorslag, (ook) dat maakt alle verdere redenering overbodig, (ook) dat is nog het ergst van alles; (spr.) een zilveren hamer verbreekt ijzeren deuren, voor geld krijgt men alles gedaan; (spr.) de open deur roept de dief, gelegenheid maakt de dief; (uitdr.) open deuren inlopen of intrappen, zich inspannen om iets te doen, te betogen enz. dat al gedaan of bekend is.

2deur (m; -en), (gew.) stier.

De (bedrijfs)deur volgens het Kluwer Bouwkunde woordenboek Nederlands-Engels-Duits:

B192 bedrijfsdeur

EN industrial door

DE Betriebstür (v)

D265 deur

EN door

DE Tür (v)

« Nieuws overzicht

NBD-Online gebruikt cookies om bepaalde voorkeuren te onthouden en af te stemmen op uw vakmatige interesse. Meer informatie